Ik was een ‘KOPP-kind’: een kind van ouders met psychiatrische problemen. Hoewel ik kranig genoeg was om een ‘normaal’ leven op te bouwen met gezin en werk, kampte ik in eenzaamheid met verbindingsproblemen. Vaak snapte ik niet hoe ik een gelijkwaardige relatie met leidinggevenden kon bereiken, bleef ik aan de zijlijn van teams. Soms verliet ik geliefden zonder het besef dat zij mij liefhadden. Mijn honger naar ontwikkeling zorgde voor een reeks aan therapiesessies, van de ggz tot coaching. Maar pas toen ik met haptotherapie begon, veranderde er iets wezenlijks. Ze sprak een andere taal en voegde er aanraking aan toe. Ik ervaar de beweging van woord naar tast als een spannende weg naar mezelf. Een groep als een veilige tussenstap van de therapieruimte naar de buitenwereld. Want hier kan ik me, anders dan voorheen, gaan openstellen voor anderen. Mijn aangeleerde zelf ‘kon’ dat al goed. Maar kan de echte, stille, nog onzekere ik dit ook? Kan ik cursusgenoten die het zélf moeilijk vinden alles zelf laten ontdekken, zonder hen vrij te spelen, te redden of te ontzien? Vaak gaan de zaterdagen met de haptotherapeuten zo diep dat ik erna urenlang slaap. Maar elke keer als ik wakker word ben ik verder. Eigenlijk ben ik een tastbaar bewijs van dat haptotherapie werkt.